rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2021
maarten dambre, pascale lecocq

Dit dossier is niet inbegrepen in het abonnement op het Tijdschrift voor de Vrede- en Politierechters. De abonnees op dit tijdschrift genieten echter wel een korting van 20 % bij aankoop van deze Rechtskroniek.

De vrederechter en beschermde personen in een internationale context
 
Deze bijdrage gaat over beschermde/te beschermen personen in een internationale context, bv. wanneer in België een beschermingsmaatregel uitgesproken werd, maar de beschermde persoon met de Nederlandse nationaliteit verhuist naar Nederland waar ook zijn familie woont en zijn vermogen ligt. Of een Belgische vrederechter ontvangt het verzoek om een Belgische vrouw met een mentale beperking onder bewind te plaatsen, maar de vrouw verblijft in Portugal. Dergelijke internationale gevallen leiden tot verschillende vragen van internationaal privaatrecht:

  1.  Is de Belgische vrederechter internationaal bevoegd?
  2. Welk recht moet hij toepassen?
  3. Kunnen bepaalde beschermingsmaatregelen die zijn ontstaan in een bepaald land ook doorwerken in een ander land?
  4. Hoe kunnen autoriteiten van verschillende landen onderling samenwerken?

Na een schets van de IPR-regels volgt een toepassing van deze regels op concrete casussen. Verschillende IPR-instrumenten komen aan bod: de Brussel IIbis- verordening, het Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Kinderbeschermingsverdrag), het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen (Volwassenenbeschermingsverdrag) en het Wetboek IPR.
 
Het woninghuurrecht na de inwerkingtreding van het Vlaams Woninghuurdecreet
 
Op 1 januari 2019 trad het Vlaams Woninghuurdecreet in werking. In deze bijdrage worden de eerste toepassingen van dit decreet in de rechtspraak besproken en geanalyseerd, alsook enkele recente aanpassingen van de regelgeving. De besproken thema’s zijn: de selectie van de kandidaat-huurder, de woningkwaliteit, de duur en beëindiging met inbegrip van de verlenging wegens buitengewone omstandigheden in tijden van corona, de nieuwe regels m.b.t. de curator over het huisraad van de laatste huurder, de medehuur, de procedure kort geding voor de vrederechter en het nieuwe huurstelsel van de studentenhuur. Op grond van rechtspraak van het Grondwettelijk Hof komen enkele relevante ontwikkelingen in de andere gewesten aan bod.
 
Elektrische fietsen en voortbewegingstoestellen: een kwestie van verzekering
 
Voortbewegingstoestellen en elektrische fietsen zijn aan een opmars bezig, maar kan de wetgeving volgen? Sinds 1 juni 2019 (inwerkingtreding van de wet van 2 mei 2019) zijn motorrijtuigen die door de mechanische kracht 25 km/u niet overschrijden, niet langer onderworpen aan de verzekeringsplicht (art. 2bis WAM). De bestuurders van die vrijgestelde motorrijtuigen worden bovendien aanzien als zwakke weggebruiker (art. 29bis WAM). Is de wetgever in zijn opzet geslaagd om zoveel als mogelijk het wettelijk kader voor de voortbewegingstoestellen en elektrische fietsen gelijk te schakelen met de klassieke “mobiliteit”? Wat met verkeersongevallen die zich voor de wetswijziging hebben voorgedaan? Wat is de rol van het BGWF of de familiale verzekering? Stelt de deeleconomie of door de werkgever ter beschikking gestelde mobiliteit ons voor hindernissen? De auteurs bespreken de invulling van ‘motorrijtuig’ en ‘mechanische kracht’ en proberen aan de hand daarvan praktijkgerichte vragen te beantwoorden.
 
In de bres voor de consument: recente ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof van Justitie
 
Ieder van ons treedt vroeg of laat op als consument ten aanzien van een onderneming. Gelet op de asymmetrie die de verhouding tussen consumenten en ondernemingen kenmerkt enerzijds en op het belang van het consumentenvertrouwen voor een bloeiende economie anderzijds, werd de laatste decennia een omvangrijk consumentenacquis uitgewerkt. Die regels, die in belangrijke mate Europese roots hebben, beogen in essentie de voormelde asymmetrie weg te werken, minstens de gevolgen ervan te temperen. Dat gebeurt onder meer door ondernemingen gedetailleerde informatieverplichtingen op te leggen, te bepalen op welke manier zij hun contractuele verbintenissen moeten nakomen en remedies te voorzien voor als het mis gaat. In die laatste hypothese – i.e. ‘als het mis gaat’ – komt al vlug het burgerlijk procesrecht om de hoek kijken. Immers, indien de consument wil krijgen waar hij recht op heeft dan zal dat veelal voor (en door) een overheidsrechter af te dwingen zijn. Net wat de taak van die overheidsrechter betreft, is het Hof van Justitie bijzonder naarstig geweest bij de interpretatie van het Europese consumentenrecht. De consument bevindt zich in de regel immers niet enkel in een asymmetrische onderhandelingspositie ten aanzien van de onderneming, maar evengoed in een asymmetrische procespositie. Teneinde daaraan tegemoet te komen, is het thans vaststaand dat de rechter er in beginsel toe gehouden is schending van (sommige delen van) het consumentenrecht ambtshalve op te werpen. Die door het Hof van Justitie gecreëerde vorm van procedurele bescherming vormt het voorwerp van deze bijdrage. Meer bepaald zal worden nagegaan wat het Hof effectief verwacht van de nationale rechter, alsook in welke mate het Belgisch recht daarmee in overeenstemming is. Doorheen deze bespreking zal duidelijk worden dat het beginsel van partijautonomie, dat als leidend beginsel de taakverdeling tussen de rechter en de partijen vormgeeft wat betreft de afbakening van het geding, niet zo wordt uitgehold als op het eerste gezicht het geval lijkt te zijn.