De literaire kritiek bloeit in de jaren tussen de twee wereldoorlogen als nooit tevoren. Van krantenrecensie tot erudiet essay, van avantgardistische ‘self-defense’ tot volksopvoedend lectuuradvies, van estheticistisch kunstproza tot ideologisch pamflet. De kritiek heeft een groot aandeel in de toekenning van literaire waarde aan auteurs en boeken en is de plaats waar de vele hevige debatten over de identiteit van literatuur zich afspelen. Ze becommentarieert (nieuwe) literaire verschijnselen, verschaft er duiding bij, biedt voorlichting en waakt bij momenten zelfs over de goede zeden.
Het discours van de kritiek wil inzicht verschaffen in de wetmatigheden van het literair-kritische spreken in het interbellum in Vlaanderen, door stil te staan bij drie figuren die dat discours mee hebben vormgegeven: de ‘katholiek’ Joris Eeckhout, de ‘classicist’ Urbain van de Voorde, de ‘modernist’ Paul de Vree.
Wat is literatuur voor hen?
Welke concepten en beelden gebruiken ze om erover te spreken?
Welke auteurs vinden ze belangrijk?
Welke grote ideeën beheersen hun spreken?
Welke contradicties komen erin tot uiting?
Wat vertellen hun kritieken over hun visies op de mens, de wereld en het ‘leven’?
En misschien vooral: hoe kunnen we hun teksten vandaag nog lezen?
GPRC – Guaranteed Peer Reviewed Content