malcontenten van de moderniteit
bram delbecke, bruno debaenst
Toen de kersverse Belgische natiestaat op 7 februari 1831 een nieuwe grondwet boven de doopvont hield, werd daarin vereist dat juryrechtspraak er niet alleen moest zijn voor gemeenrechtelijke misdaden, maar ook voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven. Het proces voor politieke en perszaken kon wel nog achter gesloten deuren worden gehouden, mits een unanieme beslissing van het Hof. Deze welwillende houding ten aanzien van politieke delinquenten leidde later in de negentiende eeuw tot bijkomende gunstmaatregelen, zoals de invoering van een exceptie in het uitleveringsrecht (1833) en de introductie van een bijzonder penitentiair regime (1867). In de loop van diezelfde eeuw creëerden verschillende gelegenheidswetten nieuwe politieke delicten, maar over de relevantie van de jurywaarborg groeide mettertijd ook twijfel. De twee wereldoorlogen in de eerste helft van de twintigste eeuw waren hierbij sleutelmomenten. Na de Eerste Wereldoorlog werden verschillende gunstmaatregelen teruggeschroefd, en de epuratiedossiers in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog werden zelfs niet meer voor de jury maar voor de Krijgsgerechten gebracht. In de naoorlogse periode, ten slotte, werden politieke zaken niet meer voor het Hof van Assisen gebracht, zodat de jurywaarborg voor politieke misdrijven vandaag dode letter is geworden. Toch wordt de bevoegdheid van de volksjury nog regelmatig geclaimd. Dit boek vormt de neerslag van de studiedag over de geschiedenis van het politiek misdrijf, gehouden op 5 juni 2013 in de KU Leuven - KULAK.