Het verwoesten van culturele goederen tijdens gewapende conflicten is een eeuwenoud kwaad. Zowel het intentioneel beschadigen van het vijandelijk erfgoed als het inslaan van antiquiteiten als oorlogsbuit of ter persoonlijke verrijking, slaat van oudsher toe. Daarom werden er, vooral in de twintigste eeuw, heel wat maatregelen genomen ter preventie van schade aan culturele goederen tijdens gewapende conflicten.
Internationale rechtsregels werden ontwikkeld, bij de strijdkrachten werden gespecialiseerde diensten ingericht, niet-gouvernementele organisaties lieten zich in met de problematiek, schuilkelders voor culturele goederen werden gebouwd, musea stelden ‘risk preparedness’ programma’s op … Ondanks al deze maatregelen is de problematiek vandaag levendiger dan ooit.
De auteur gaat op zoek naar de hiaten in de preventiestrategie. Hierbij ligt de klemtoon vooral op de rol die de internationale gemeenschap speelt in het preventiebeleid en de coördinatie ervan. De problematiek van destructie van cultuurgoederen wordt eerst geduid en gekaderd binnen actuele theorievorming rond nationalisme en gewapende conflicten. Daarna volgt een evaluatie van de bestaande preventiestrategie, geïllustreerd aan de hand van twee casussen: Kosovo en Irak.